Boekomslagen
Ĺ’uvres de Rabelais (1885)
La Fin du cheval (1899)
Omslagen ontworpen door Albert Robida.
27 mei 2009
Twee seer blauwe oogen
LEDEMATEN PROVINCIE GRONINGEN
27-02-1730
“En was de E: kerken-Raadt voorgekomen, van alle kanten, ook door meer als waarschijnlijk document. Eerst dat Wipke de meestersche deser plaatse op den 27 Dec. 1729 komende, van ’t huijs des meesters van Midwolda, en wel van ’t Gildebier, dat de wijven daar in huijs hadden gehadt, geassisteert van haar Eheman Harm Bus en Mr: U. Groenier van de Eexta en desselfs Ehevrouw, onderwegs een en andermaal wegens dronkenschap was gevallen, en de laatste maal vallende omtrent Haije Harms hiem op ’t padt, met een groot geroep had geroepen laat mij leven, laat mij leven, tot verscheijde reijsen, vertonende des anderendaags, twee seer blauwe oogen: ook was ons ter ooren gekomen, dat opgemelte meester Groenier, in discours op de gilde de 28 Dec 1729, gesegt (wanneer men verhaalt had, dat er een algemeijn gerugt ging, dat Meester Bus sijn vrouw dus bont en blauw geslagen hadde op die reijse) dat dese sake soo was, hebbende hijselfs (Groenier) en sijn vrouw, daar bij geassisteert; waar over Mr. H: Bus den 20 Febr. 1730 soude hebben geklaagt, an die E: Past. Sparringa met versoek om de Mr. U. Groenier te bestraffen over sulken naspraake [?], en hem te seggen dat hij U. Groenier denselven H. Bus sulks sou waarmaken: Gelijk ook dan een dag a twee daar aan de Meester H. Bus, aan de Past. P: Themmen selfs verklaarde dat hij over Meester U. Groenier bij de pastoor van de Eexta had geklaagt: En meester U. Groenier ook selfs persoonlijk sig bij ons, (dog niet consistoriaal vergadert) op den 22 Febr: 1730 met sijn vrouw heeft vervoegt, en daar in discours over dese saken gevraegt zijnde wat er aan dien saken was, seijden beijde dat de saken also te Midwolda, en an de weg waren voorgevallen: en verwonderde sig geweldig en beklaagden sig teffens over Mr. H. Bus, dat hij nog soo onbeschaamde stout, Godloos, en leugenagtig had te werk gegaan, dat hij haar over dese saake bij haar predikant had aangedragen, als die hem H. Bus, dese slagene van had nagegeven, en of de predikant hem Groenier hijr over eens wilde verstaan: Die dan ook deselve avont daar over met harde woorden de Meester Groenier had angesproken: dat hij Mr. Groenier ook van de Pastoor F. Sparringa had verstaan, dat Mr. H. Bus, hem Groenier hijr over voor ’t consistorie in de Eexta hadde gesegt te willen laten om hem dat slagen van sijn vrouw Wipke waar te maken + komen, anders wilde hij de meester Groenier voor de man houden maar dat de predikant van de Eexta had gesegt dat sulks nu niet sou konnen geschieden: om dat Mr. H. Bus op deselve dag, als ’t Eexter consistorium was, op ’t Scheemder consistorie, sig ook apparent sou moeten verantwoorden” [etcetera]
Mr. Harm Bus wordt vervolgens gevraagd of hij ook dronken was en of hij zijn vrouw heeft geslagen en Mr Groenier aangeklaagd had. Mr. Bus weet niet meer of hij dronken was of zijn vrouw geslagen had. Op de vraag of hij Groenier aangeklaagd heeft ontkent hij.
Vervolgens wordt Wipke binnengevraagd, maar die vindt dat de kerkenraad zich niet met zulke “wisjewasjes” moet bezighouden. “De kemels doorswelgende en de muggen uijtzijgende”. Ze beschuldigt de kerkenraad van partijdigheid. Vervolgens zegt ze dat haar maagd kan getuigen dat haar man niet dronken was. Die verklaart dat de meester op deuren, vensters e.d. goed acht heeft geslagen. Wipke zegt dat ze de blauwe ogen van de val heeft gekregen en bijna geen bloedneus heeft gehad. [Heel veel beschuldigingen, ontkenningen e.d. en dit verschillende bladzijden lang]
Er is sprake van: Eltjo Vos, Berent Koster, Willem Fockes wed. volk, van bedelaars etc.
27-02-1730
“En was de E: kerken-Raadt voorgekomen, van alle kanten, ook door meer als waarschijnlijk document. Eerst dat Wipke de meestersche deser plaatse op den 27 Dec. 1729 komende, van ’t huijs des meesters van Midwolda, en wel van ’t Gildebier, dat de wijven daar in huijs hadden gehadt, geassisteert van haar Eheman Harm Bus en Mr: U. Groenier van de Eexta en desselfs Ehevrouw, onderwegs een en andermaal wegens dronkenschap was gevallen, en de laatste maal vallende omtrent Haije Harms hiem op ’t padt, met een groot geroep had geroepen laat mij leven, laat mij leven, tot verscheijde reijsen, vertonende des anderendaags, twee seer blauwe oogen: ook was ons ter ooren gekomen, dat opgemelte meester Groenier, in discours op de gilde de 28 Dec 1729, gesegt (wanneer men verhaalt had, dat er een algemeijn gerugt ging, dat Meester Bus sijn vrouw dus bont en blauw geslagen hadde op die reijse) dat dese sake soo was, hebbende hijselfs (Groenier) en sijn vrouw, daar bij geassisteert; waar over Mr. H: Bus den 20 Febr. 1730 soude hebben geklaagt, an die E: Past. Sparringa met versoek om de Mr. U. Groenier te bestraffen over sulken naspraake [?], en hem te seggen dat hij U. Groenier denselven H. Bus sulks sou waarmaken: Gelijk ook dan een dag a twee daar aan de Meester H. Bus, aan de Past. P: Themmen selfs verklaarde dat hij over Meester U. Groenier bij de pastoor van de Eexta had geklaagt: En meester U. Groenier ook selfs persoonlijk sig bij ons, (dog niet consistoriaal vergadert) op den 22 Febr: 1730 met sijn vrouw heeft vervoegt, en daar in discours over dese saken gevraegt zijnde wat er aan dien saken was, seijden beijde dat de saken also te Midwolda, en an de weg waren voorgevallen: en verwonderde sig geweldig en beklaagden sig teffens over Mr. H. Bus, dat hij nog soo onbeschaamde stout, Godloos, en leugenagtig had te werk gegaan, dat hij haar over dese saake bij haar predikant had aangedragen, als die hem H. Bus, dese slagene van had nagegeven, en of de predikant hem Groenier hijr over eens wilde verstaan: Die dan ook deselve avont daar over met harde woorden de Meester Groenier had angesproken: dat hij Mr. Groenier ook van de Pastoor F. Sparringa had verstaan, dat Mr. H. Bus, hem Groenier hijr over voor ’t consistorie in de Eexta hadde gesegt te willen laten om hem dat slagen van sijn vrouw Wipke waar te maken + komen, anders wilde hij de meester Groenier voor de man houden maar dat de predikant van de Eexta had gesegt dat sulks nu niet sou konnen geschieden: om dat Mr. H. Bus op deselve dag, als ’t Eexter consistorium was, op ’t Scheemder consistorie, sig ook apparent sou moeten verantwoorden” [etcetera]
Mr. Harm Bus wordt vervolgens gevraagd of hij ook dronken was en of hij zijn vrouw heeft geslagen en Mr Groenier aangeklaagd had. Mr. Bus weet niet meer of hij dronken was of zijn vrouw geslagen had. Op de vraag of hij Groenier aangeklaagd heeft ontkent hij.
Vervolgens wordt Wipke binnengevraagd, maar die vindt dat de kerkenraad zich niet met zulke “wisjewasjes” moet bezighouden. “De kemels doorswelgende en de muggen uijtzijgende”. Ze beschuldigt de kerkenraad van partijdigheid. Vervolgens zegt ze dat haar maagd kan getuigen dat haar man niet dronken was. Die verklaart dat de meester op deuren, vensters e.d. goed acht heeft geslagen. Wipke zegt dat ze de blauwe ogen van de val heeft gekregen en bijna geen bloedneus heeft gehad. [Heel veel beschuldigingen, ontkenningen e.d. en dit verschillende bladzijden lang]
Er is sprake van: Eltjo Vos, Berent Koster, Willem Fockes wed. volk, van bedelaars etc.