01 september 2009

Uit het leven van Frank Rozelaar

Uit:
Het leven van Frank Rozelaar (1911)
Lodewijk van Deyssel

--

Woensdag 17 November 1897, avond

Het sprookje is een der subliemste vormen der dichtkunst, om dat het slechts gemaakt kan worden in een toestand van het Zieleleven, in welken het leven der verbeelding zoo helder wordt alsof het de werkelijkheid ware terwijl te gelijker tijd het leven der werkelijkheid zoo schoon wordt alsof het verbeeldingsleven ware. Zoo dat de dichter in den aard van beide levens weinig onderscheid meer ziet.
In sommige sublieme momenten heeft de psychische transpositie reƫel plaats, zoo dat juist op het oogenblik dat de dichter eene fantazie nodig heeft, deze zich in de werkelijkheid zijner omgeving komt vertoonen en hij te gelijker tijd gewaar wordt, dat het gevoel, dat de fantazie begeleidt, zich fyziek geobjektiveerd heeft en trilt in het beeld dat de werkelijkheid aanbiedt.
Deze zaak wordt nog schoner door dat zij zich alleen voordoet in een tijd dat de Ziel zelve, waarvan wij het waarnemings- en verbeeldingsleven een afdeeling kunnen noemen, zich vergoddelijkt tot die van een Kind. Zoo dat hetgeen plaats heeft hetzelfde is wat bij kinderen gebeurt, maar daar zonder dat zij het weten en dus zonder dat zij het zelf schoon vinden, namelijk, dat het verbeeldingsleven en het werkelijke niet van elkander te onderscheiden zijn.
De vereeniging van verbeeldingsleven en werkelijk leven, die plaats heeft, komt over-een met die der vereeniging van Bewustheid en Onbewustheid – of van het Ziend en Onziend Weten. Deze is van goddelijken aard en de vereeniging van verbeeldings- en werkelijk leven is te gelijk het teeken, het bewijs en de beeldwording van den goddelijken ziele-toestand.
Lodewijk van Deyssel