Het martelaarken

Zij voederden een geslagen uur aan een klein telloorken. Henriken kreeg het al op zijn zenuwkens als hij de pap maar zag, werd met den dag bleeker, en met den nacht sliep hij slechter. De stoelgang werd wit en hard als oude stopverf, elken avond moesten ze hem sneekens sunlightzeep opsteken. Ja, met geweld, hun hart bloedde. Het kind lag op zijn buiksken op Mans’ weidschen schoot, Dolfken trok de billekens open en neep smartelijk zijn oogen toe, terwijl Mans het kogeltje zeep in het darmke duwde. Dan neep Dolfken de billekens toe, trok zijn oogen open en zong volhardend tegen het harteloos kelen van het kind op, tot de sunlight overwon. Dan werd het martelaarken op zijn potje gezet. Zij zaten er geknield bij, moedigden aan tot duwen en lachten zegepralend om elk deeltje buit. Eindelijk stonden zij recht met het potje en beschouwden lang met diepe voldoening de giften waarvan zij het kind hadden bevrijd.
We kunnen rustig stellen dat er zo niet meer geschreven wordt. Misschien is er zelfs bijna nooit zo geschreven als in Het kind (1939) van Gerard Walschap, niet alleen voor wat betreft het taalgebruik maar zeker ook als het gaat om het onderwerp en de manier waarop e.e.a. beschreven wordt.

In mijn exemplaar, voor € 1,50 gescoord bij een kringloopwinkel in Scheveningen, staat voorin met pen Verboden lectuur geschreven. De boeken van Walschap stonden dan ook op de index. Onweerstaanbaar dus.

Gerard Walschap, Het kind
Onze Tijd
Uitgeverij A. Manteau N.V. Brussel
Nijgh & Van Ditmar N.V. Rotterdam
(zonder jaartal)