27 juli 2021

Muysenisse

Glurende muis

muizenis zn. ‘iets waarover men piekert’
Vnnl. muysenis ‘gepieker, probleem waar men het hoofd vol van heeft’ (vrijwel altijd in het mv.), in muysenisse in thooft [1588; Kil.], uw hoofd vol muisenisse [1657; WNT]; nnl. hij gooide zijn muizenissen opzij [1909; WNT zorgen].
Gevormd uit ouder muizennesten in de uitdrukking muizennesten in het hoofd hebben < vnnl. musenesten int hooft hebben [1561; WNT muizennest], leenvertaling van gelijkvormige uitdrukkingen in andere talen, bijv. Duits ein meusznest aus dem kopf treiben [1518; Grimm], Frans avoir des rats en tête, Engels to have a bee in one's brain. Door volksetymologische associatie met het werkwoord muizenmnl. musen ‘piekeren, de aandacht op iets gericht houden’, zoals in al daer hi heft gemuset op ‘alles waarmee hij zijn tijd heeft verdaan’ [1265-70; VMNW], ontstond de huidige vorm, alsof muizenis een afleiding van dat werkwoord is met het achtervoegsel → -nis. Het werkwoord mnl. musen is ontleend aan Frans muser ‘peinzen, zich zorgen maken; lanterfanten’.