09 oktober 2019

Het krot dat geheugen heet (lijstwerk)

“Iedere waarneming, iedere gewaarwording is in wezen subjectief” – Frederik van Eeden

De Haagse Schilderswijk en de Transvaalbuurt zijn gebouwd aan het einde van de negentiende, begin twintigste eeuw. De Delftselaan is een brede laan die aan het ene uiteinde (richting centrum) uitkomt op het Vaillantplein en aan de andere kant (richting Transvaal) uitmondt in de Paul Krugerlaan. Op Wikipedia vind je de volgende info over de wijk: “Van de oorspronkelijke bebouwing is inmiddels niet veel meer over. Vanaf de jaren zeventig van de 20e eeuw zijn veel oorspronkelijke woningen gesloopt en vervangen door nieuwbouw in het kader van stadsvernieuwing.” Goed, dit soort droge kost is even nodig om een soort raamwerk te bieden voor wat volgt.

Ik zit in bad. Ik weet niet hoe oud ik ben, dat soort dingen gaat nog volledig langs me heen. Het water koelt af maar mijn moeder kookt water in een ketel en af en toe giet ze voorzichtig heet water bij in de zinken teil. Nu is het water weer lekker warm, ik plas van plezier. Niemand vertelt me dat dat niet mag. Ik doe dat vaker. Op een keer zag ik zelfs een keer een keutel tussen mijn benen door naar boven drijven. Toen vertelde mijn moeder wel dat ik dat niet moest doen. Jammer.

Aan de Delftselaan was het goed opgroeien in de jaren zestig. Hier heb ik leren lopen, eerst met zo’n enorm wandelrek om m’n heupen – kan ik me niet herinneren maar er zijn foto’s – en later zonder hulpmiddelen. Ik fietste al vroeg, al is mijn eerste fietsje al snel gestolen. Geen idee of dat mijn schuld was, dat kan ik me ook niet goed herinneren. Ik kan me sowieso niet veel herinneren. Als ik probeer terug te gaan in mijn geheugen wordt alles steeds waziger. Pas vanaf mijn vijftiende komt er een soort lijn in mijn herinneringen, daarvóór zijn het flarden en brokstukken. Ik heb ook geen chronologisch geheugen. Mijn collega en zakenpartner kan me meteen kan vertellen in welk jaar we ook weer voor het eerst naar de VS zijn geweest om daar te werken, en ook nog op wat voor dag we daar aankwamen. Dat vind ik wonderbaarlijk. Voor mij liggen herinneringen uit 2015 in dezelfde doos als die van 2005, ongeordend. En alles van vóór 1975 zit niet eens in een doos maar slingert los rond. Op basis van zo’n bende is het onmogelijk een tijdlijn op te zetten.

Ik ben bij een vriendje uit de klas thuis, in de Brandtstraat. Hij heeft een heleboel van die heel kleine speelgoedsoldaatjes, tientallen, misschien wel honderden. Dat zou ik ook wel willen. Als hij bezig is, steek ik stiekem één minisoldaatje in mijn broekzak. Ik heb er direct spijt van. Even later ga ik naar de wc, en als ik terug door de gang naar zijn kamertje loop, haal ik het soldaatje uit mijn zak en laat ik het zo stiekem mogelijk ergens in de gang op de grond vallen. Ik zal acht of negen jaar zijn geweest. Nu, vijftig jaar later vind ik kleine speelgoedsoldaatjes nog steeds leuk, maar ik heb ze nooit zelf gehad.

Er is de laatste jaren veel te doen geweest over de Schilderswijk en Transvaalbuurt. Er is ook ongekend veel veranderd in het ‘grootste stadsvernieuwingsgebied van Europa’ (zie Conflicten over Haagse stadsbeelden, Van Willemspark tot Spuiforum, pagina 544). Hele blokken zijn platgewalst en op de plek van de oude gebouwen zijn een soort woonkazernes 2.0 verrezen. Voor iemand die er is opgegroeid en er vervolgens niet al te vaak meer is geweest, is het een vreemde gewaarwording. Het doet denken aan een stukje uit The Fifth Elephant van Terry Pratchet.
“This, milord, is my family’s axe. We have owned it for almost nine hundred years, see. Of course, sometimes it needed a new blade. And sometimes it has required a new handle, new designs on the metalwork, a little refreshing of the ornamentation . . . but is this not the nine-hundred-year-old axe of my family?”

Het stratenplan lijkt min of meer ongewijzigd, maar wie nu op de Delftselaan staat, ziet aan één kant een hele rij nieuwbouw, terwijl aan de andere kant hier en daar nog een blok oude huizen staat. Het blok waar ik gewoond heb, tussen de De Vliegerstraat en de Bakhuizenstraat, is vernieuwd. Het blok daarnaast richting centrum, waar ooit de grote bakkerij van Coop de Volharding stond, was al eerder gesloopt. Het koffiehuis waar wij boven woonden is verdwenen. Van de garage met benzinepompen voor de deur geen spoor, behalve misschien in de bodem onder de vernieuwde stoep.

Delftselaan, circa 1981
Foto: Gemeentearchief Den Haag

In de periode dat ik opgroeide, was de Delftselaan natuurlijk al behoorlijk veranderd ten opzichte van de beginjaren van de laan. Op de site van het Haags Gemeentearchief zijn twee oude prentbriefkaarten van de ‘Delftsche Laan’ van rond 1910 vinden. Geen auto te bekennen. Op een van de kaarten zie je voor een heel blok één enkele kar staan, op de andere, mogelijk genomen vóór De Volharding, zie je een enorm brede laan met voetgangers en spelende kinderen midden op straat. Ook hier herken je nog iets van de gebouwen en de sfeer maar je krijgt hetzelfde vreemde gevoel dat het toch niet helemaal jouw straat is. Zo zitten je herinneringen gevangen in een soort vast tijdblok waarin alles wél lijkt te kloppen. Ervóór is raar, erna is ook raar. Alleen is erna extra raar omdat je dan niet alleen afhankelijk bent van foto’s of ansichtkaarten maar gewoon door het herschapen stadsbeeld heen kunt lopen.

Kokkie en ik zijn naar de haven gefietst. Dat is een flink eind maar de route ernaartoe en de haven zelf zijn bekend terrein. Bij de haven klimmen we het verroeste trapje van het oude havenhoofd af om beneden te kijken. We zijn allebei nieuwsgierig en zijn uren zoet.
Nieuwe trap, zelfde uitzicht (foto 2019)

Terug bij het kleine stukje strand aan het begin van het zuidelijk havenhoofd vinden we een grote zilvermeeuw die onder de olie zit. Het beest leeft nog. We zijn geen van beide zo stoer dat we de vogel zijn nek omdraaien maar we moeten wel iets doen. Verderop ligt een oude plastic zak. We stoppen een paar stenen in de zak, pakken met z’n tweeën de meeuw beet en stoppen hem in de zak. Hij stribbelt haast niet tegen. We lopen zo’n honderd meter naar de rand van de haven en laten de tas in het water vallen. Het duurt veel te lang voordat alle lucht eruit is en de tas zinkt.

We fietsen naar huis. Kok gaat naar boven, zijn voordeur staat haaks op de onze in het portiek, en ik trek onze deur open aan het touwtje dat uit de brievenbus hangt. Mijn vader staat bij de kapstok. Hij stormt de twee treden van het trapje achter de voordeur af, gaat voor me staan en geeft me met de vlakke hand een pets in mijn gezicht. Later begrijp ik dat Kok en ik uren langer weg zijn geweest dan we dachten en dat onze ouders vreselijk ongerust waren. Het is de enige keer dat mijn vader me slaat. Ik ben ergens tussen de tien en twaalf jaar oud. Geloof ik.


(Het krot dat geheugen heet)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten