Hij ligt er nog, de steen: een jaar geleden
Heb ’k zelf hem daar gelegd; en ik herken
Heel goed de plek, vlak naast die scheve den,
Waar ’t zandpad, wit, loopt naar de hei beneden.
’K dacht vaag: Wat ‘k doe, lijkt op wat Pharao’s deden;
Eenzelfde ontzetting vroeg in mij en hen:
Alles vergaat: ben ik niet, die ik ben,
En was en blijven zal in eeuwigheden? –
Ik was gaan liggen, ’t hoofd dicht bij de steen;
En die, in ’t langzaam dieper donker, scheen
Een monument, aegyptisch oud en groot.
Een kleine ster erboven. ’K dacht: zijn licht
vertrok, toen ’t graf van Ramses werd gesticht.
En ’k voelde duidelijk: ‘k was zijn tijdgenoot.
H.G. A. van Oorschot, Amsterdam