“Ik hoor de klok gaan. De Tijd gaat voor-bij. De afbeelding van een vrouwenhoofd met ledige oogen ligt voor Eeuwig zwijgend, het gelaat naar boven, nabij mij.”
(Dinsdag, 28 December 1897, ochtend)
Uit:
Het leven van Frank Rozelaar – Lodewijk van Deyssel