06 februari 2018

Uit de nagelaten foto's: afscheidsrede ds. A. Potuyt

Afscheidsrede ds. A. Potuyt.
Gisteravond nam in het kerkgebouw aan de Slachthuiskade de predikant der Ledeboeriaansche Gemeente ds. A. Potuyt afscheid van zijn Gemeente als gevolg van langdurige oneenigheid tusschen den leeraar, den kerkeraad en de Gemeente.
Was de opkomst in de gewone godsdienstoefeningen niet groot, thans was het kerkgebouw geheel gevuld, er waren veel nieuwsgierigen. Onder het zingen van Psalm 84:3 (oude berijming) beklom ds. Potuyt den kansel, sprak na het lezen van een gedeelte van Lucas 4 den zegen uit en nadat andermaal gezongen was Psalm 119:25, begon hij met te zeggen, dat nu het kritieke punt gekomen was, dat voor zijn menschelijk gevoel niet aangenaam was, omdat hij in het geheele land in opspraak gekomen en in de dagbladen de oorzaak van zijn heengaan bekend gemaakt is. Doch de leeraar wenschte in dezen voor hem zoo moeilijken weg de woorden van Luther tot de zijne te maken: „Hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij." Ik heb, ging de leeraar verder, 5 1/2 jaar met veel gebrek onder u gearbeid, en wat dan wel de oorzaak is van mijn heengaan? Het antwoord, zegt spr., is te vinden in het woord der Schrift, waarbij hij verder de Gemeente zal bepalen en wel bij Lucas 4 :43, waar staat: „Maar Hij zeide tot hen: Ik moet ook andere steden het Evangelie van het koninkriik Gods verkondigen want daartoe ben Ik uitgezonden."
Na gebed en het zingen van Psalm 34:1 en 4 behandelde de leeraar achtereenvolgens drie punten, Christus als Prediker, hoe, waar en door wien Hij predikt. Dit nader toelichtend, betoogde hij, dat hij zich geroepen gevoelde het evangelie te verkondigen aan alle in zichzelf verlorenen, doch gelijk de Apostelen en de Profeeten, zooals God het wil, van zichzelven onbekwaam, doch geheel afhankelijk van de hulp des Heeren.
Alsnu richtte de leeraar na het zingen van Psalm 42:2 een woord van vermaan aan de Gemeente en zeide: Ik ben gebonden geworden, gelijk IzaƤk op het hout gebonden was, en daar het evangelie niet gebonden is, vond ik reden, na veel strijd en gedachtig aan het Woord der Schrift: „Gaat uit het midden van haar", om dezen stap te doen en anderen het evangelie te verkondigen. Ik heb u den vollen raad Gods verkondigd en ben vrij van uw bloed.
En tot den kerkeraad zich richtend, zeide spr., dat er veel wrijving is geweest, doch dat allen voor God hun schuld moesten belijden. Ik ga heen, — zei hij — zonder middelen van bestaan, doch God zal voor mij zorgen, daar Hij wil dat ik gaan zal.
Ten slotte droeg de scheidende leeraar de herderlooze Gemeente in het gebed op en werd gezongen Psalm 115:5.
Eer de zegenbede uitgesproken werd, nam ouderling Wemer het woord, om de handelingen van den kerkeraad te rechtvaardigen en dankte verder den leeraar voor al wat hij in het belang der gemeente verricht heeft.
Rotterdamsch Nieuwsblad, 02-03-1915
Dit artikel is onderdeel van een reeks. Meer lezen? Klik hier.